Geen beroep inzake tv-rechten

De spelersvakbond gaat niet in cassatie tegen de uitspraak inzake de tv-gelden. Het Gerechtshof te Amsterdam besloot in december dat het door ProProf en VVCS ingestelde hoger beroep werd afgewezen. De procedure heeft inclusief de procedure bij de rechtbank in totaal 12 jaar gelopen, mede doordat de spelers en de clubs langdurig over de portretrechten van de spelers hebben onderhandeld. De voetballers claimden een redelijk aandeel in de opbrengsten van de televisierechten die de clubs ontvangen voor de uitzending van voetbalwedstrijden. De grondslag van hun vordering was dat de voetballers op basis van hun commerciële portretrecht recht hebben op een redelijk deel van de televisiegelden. Vanaf 1990 tot en met 1999 hebben de spelers van de clubs via de VVCS een vergoeding uit de televisiegelden gekregen, die de spelers hebben laten storten in een sociaal fonds. De VVCS stuurde facturen voor het “aandeel contractspelers” en “spelersaandeel tv-rechten”. Over de jaren 1996 tot en met 1999 bedroeg de vergoeding ruim 1 miljoen gulden per jaar. Vanaf het seizoen 1999/2000 besloten de clubs die vergoeding niet meer uit te keren. Dit was voor de spelers de aanleiding om via de VVCS bij de rechtbank Amsterdam alsnog een redelijke vergoeding te vorderen. In onder meer Engeland, Frankrijk en Spanje wordt zo’n vergoeding nog steeds betaald. De rechtbank wees de vordering af op basis van een zeer summiere motivering. Daartegen had de VVCS hoger beroep ingesteld, een procedure waarin ProProf zich als partij gevoegd heeft en naar aanleiding waarvan het Gerechtshof  een teleurstellende beslissing heeft genomen. Anders dan de rechtbank, heeft het Gerechtshof een inhoudelijk oordeel gegeven over de vraag of de spelers op grond van hun portretrecht die vergoeding kunnen claimen. Helaas heeft het Gerechtshof na een afweging van de belangen van zowel de clubs als de spelers, geoordeeld dat de belangen van de clubs in dit geval moeten prevaleren omdat (onder meer) de spelers reeds een salaris ontvangen en in Nederland geen praktijk bestaat dat een dergelijk vergoeding naast het salaris wordt betaald. Met name dat laatste argument is voor de spelers onaanvaardbaar, omdat die praktijk in de jaren 90 wel degelijk heeft bestaan en alleen maar beëindigd is omdat de clubs niet meer wilden betalen. Een ander bezwaar tegen het arrest van het Gerechtshof is dat de beslissing ook de circa 100 amateurspelers treft, die in het betaalde voetbal spelen zonder dienstverband en salaris. Bovendien is de overgrote meerderheid van de spelers werkzaam tegen een modaal inkomen. Bijna 400 van de in de Nederlandse competities actieve profspelers verdienen minder dan 25.000,= euro bruto per jaar, terwijl hun voetbal carrière doorgaans niet meer dan 9 a 10 jaar duurt. Daarom is het niet onredelijk dat deze twee groepen van spelers een redelijke vergoeding krijgen voor de uitzending van hun portret. Na overleg bleek echter dat de kans op succes te gering was om in cassatie te gaan, waarna is besloten om de zaak te laten rusten.